donderdag 15 september 2011

Om het af te leren

'Wordt het niet eens tijd dat jij opnieuw gaat schrijven?" stond er in haar berichtje.  Wat me flatteerde en waar ik vervolgens een week liep over na te denken.  Ik loop overal eerst een week over na te denken.  Vervolgens -na de week nadenken- stuurde ik een iets te lang antwoord terug waarin ik uitdrukkingen gebruikte als dwangbuis, reflecteren en het bevrijdende terugvinden.  Terwijl het natuurlijk veel eenvoudiger ligt. 

BHV. Eindelijk lijkt het gezwel doorprikt. Niet langer loop ik, de blik op de grijze Ledebergse stoeptegels gericht, als een geslagen hond door de steegjes van ons Hobbitland.  Niet langer verdwalen mijn gedachten tussen de zompige boerenvelden die het zicht uitnaken vanop de 17.23 naar De Panne. Niet langer weegt het gewicht van een natie op mijn zin voor procreatie.  Niet langer wil ik niet langer horen wat ik al dacht te weten van tevoren. 

Of misschien had ik er gewoon geen zin in.  Misschien moest ik nodig naar de Amerikaanse westkust.  Naar de Oostzee om daar een Herrinplatte te gaan eten met zicht op het Rathaus van Stralsund, 'hoogtepunt van de baksteengotiek'.  Of naar Praag om daar onder het mom van een nascholing taakgericht leren een week met drie onweerstaanbare blonde Françaises op te trekken van wie er twee fausses blondes zijn maar ik weet nog altijd niet welke. 

Is het de onvergetelijke Emmanuelle, de theatraalste van de drie, die me tijdens het joggen in Letna Park in haar onnavolgbare Nieuw-Europees toevertrouwde 'I have hit moestikos' nadat ze een mug ingeslikt had?   Julie, met haar intrigerende mix van tristesse en vrolijkheid, die zowel concerten van Ben Harper als van JJ Goldman bezoekt?  Of Marion, die met een van jeugdigheid getuigende ernst beweerde dat ze haar reisgidsen liever zonder foto's heeft omdat ze dan vaker verrast wordt door wat ze ziet? 

Misschien heb ik genoeg van de onwrikbaarheid waarmee de woorden zich in mijn teksten lijken te nestelen.  Misschien heb ik het gehad met de connotaties, die ik publiekelijk vervloek maar zonder dewelke het neurotische van dit tikken zich pijnlijk onverbloemd aan mij openbaart.  Misschien heb ik genoeg van de hoogdravendheid, in het kader waarvan ik me momenteel zit af te vragen of ik iets zou aankunnen met het woordje 'drooggehavendheid'. 

'Welke connotaties zijn dat?' 'Wat bedoel je met die hoogdravendheid?'  De stem van schrijfster Kristien H.  die me achtervolgt sedert ze tijdens een twee uur durende sessie creatief schrijven - die ik enkel en alleen bijwoonde omdat mijn vader dat een leuk gezinsuitje leek - iets te ongeremd haar avondhumeur losliet op een van mijn (toegegeven, niet voor de eeuwigheid bestemde) schrijfsels.  

Het spijt me, Kristien, maar ik hoef echt geen stijlgoeroe en het is enkel uit diep respect voor mijn verwekker - die je nog moest vragen of je zijn exemplaar van je recentste roman wou signeren - dat ik het gebeuren zo gelaten onderging.  Ook ik heb trouwens een stukje uit je boek gelezen. En het daarna teruggezet in de rekken van de Delhaize. Het wordt nooit wat tussen ons. Bij deze is ook deze mug doodgemept.  I have hit moestikos.

Het werd eens tijd.

donderdag 16 december 2010

Bright eyes

"Kijk, zo lijkt het wel of ze tegen de muur gelopen is."  Mijn rechterbuur aan tafel lacht terwijl ik hem het fotootje toon van de schattige, slapende baby, maar dan met de I-pod 90 graden gekanteld zodat het lijkt alsof de boreling zich in een verticale positie bevindt.  Mijn linkerbuur, de trotse nonkel en fotograaf die de kunstige fotootjes met zijn disgenoten besloot te delen, maakt zich boos. 


Waarom moet ik voor die dissonante noot zorgen?  Waarom produceer ik niet gewoon de obligate bewonderende kreetjes? Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Is het omdat ik me niet wil neerleggen bij sociale conventies?  Of is het omdat ik me te verheven acht om me erbij neer te leggen?  Ik maak mezelf graag het eerste wijs - dat wat rebels klinkt, is leuk meegenomen - maar vrees soms dat de veel zieliger tweede optie de waarheid dichter benadert: 'Hé, 't gaat niet over mij!  Snel iets aan veranderen!'  

Hier vindt een grensconflict plaats.

Aan de ene kant de archetypische verwachtingen die horen bij het tonen van babyfoto's: dat er goedkeurend en instemmend geoohd en geaahd of in het zuinigste geval geknord of geknikt wordt.  Het gaat hier tenslotte over nieuw leven temidden van al onze midlife onzekerheden, daar schijnen zelfs mannen die op bouwwerven werken even stil van te worden. Dit moment hoor je niet te kapen met een flauwe grap over een baby die ogenschijnlijk kwansuis tegen een muur aangewaggeld is. 

Aan de andere kant het ongemakkelijke van de situatie, die ons talent voor hypocrisie op de proef lijkt te stellen. Iedereen wéét dat baby's helemaal niet zo bijzonder zijn, al zijn ze meestal schattig en soms ook mooi.  Op de manier waarop 'Bright eyes' van Art Garfunkel een mooi liedje is, dan. Elke dag komen er nieuwe bij om de oude -die naar het peuterschap overgestapt zijn- te vervangen. Elke dag? Elke seconde!  In plaats van een peter behoort men misschien eens een peuter te zoeken voor elke baby, kwestie van de aantallen een beetje onder controle te houden.

Ze hebben ook helemaal nog niets bewezen, tenzij dat ze succesvol uit hun arme, lijdende moeders kunnen floepen, die ze bij wijze van bedanking met een post-natale depressie opzadelen. Ik kan hen dan ook op geen andere manier mijn respect tonen dan door de draak met hen te steken.  Figuurlijk dan, zo scherp zijn die babyhoofdjes niet dat je er echt een draak mee kan steken.  Niet dat ik het al geprobeerd heb, ik let wel op. Die draken kunnen naar het schijnt lelijk vuur spuwen. 

Mooie baby, dus.  Tot achteraf.  Dan mag het weer, een baby lelijk noemen. Vind ik niet. Dan liever een grapje over een foto die -wanneer 90° gedraaid- een baby lijkt te tonen die tegen een muur in slaap gevallen is.  Edoch, mag niet.  Is buiten de lijntjes. Past niet in het kader.  Vergalt het feestje.  Mezelf even opzij zetten dus.  De ruimte laten, het is maar voor een baby.  Het moet even.  Kan ik niet tegen, moeten.  Word ik op een niet-Jezusachtige manier kribbig van, vooral in het weekend. 

Als een kleine die tegen de muur aangelopen is, jawel.

vrijdag 11 juni 2010

Of we er al zijn

'Als er niet snel iets verandert, ga ik zondag stemmen zonder stem!'  Zo, sta ik alvast met stip op een in het lijstje van genomineerden voor 'flauwste woordspeling verwijzende naar een verkoudheid in de verkiezingsweek'.  Wat meteen betekent dat alle lijststemmen mijn richting uit gaan.  En dat al in de eerste alinea.  Eet dat, Kris Deschouwer. 


Ah, ik behoor stilaan tot een politieke minderheidsgroep dus zondagavond ben ik mijn stem toch opnieuw kwijt.  Afgegeven in het stemhokje, verstoft in het rode lood van het stempotlood, geteld en verwerkt in statistieken, geduid door politicologen.  Zodra de resultaten hun voorlopige status van zich afschudden, ben ik weer een gewone Jan-lul en niet langer de bewuste burger die 's ochtends nog zelfbewust en vol plichtsbesef zijn stem ging uitbrengen - tegen het advies van Stijn Meuris in! 

En zo is het goed.  Want ik moet het eens kwijt. 

Het is in elk geval genieten, de verkiezingsprogramma's dezer dagen (het WK voetbal, iemand?).  Het aantal warme handen dat de VLD al uitgestoken heeft noopt mij ertoe een grote bak ijs in de buurt te houden terwijl ik de debatten volg. Marianne Thyssen heeft al zodanig veel kastanjes uit het vuur gehaald voor haar partij dat er stilaan alleen nog een zielig hoopje as van haar overblijft - zodanig hard begint ze op een kranig oudje te lijken.  En dankzij Groen! is de baard helemaal terug op het scherm.  Ik dank hen daarvoor, het gaat er al glad genoeg aan toe. 

Ondertussen lijkt een kwart van de Vlamingen de vorige zonnekoning te willen inwisselen voor een nieuwe, een soort kruising van de goedmoedige Kabouter Plop en de rebelse Tijl Uilenspiegel die in zijn eerste gedaante de mensen aan het lachen brengt en in de tweede rol het geld afneemt van de arme mensen en teruggeeft aan de r... of nee, dat was omgekeerd. 

In elk geval: de anderen zijn de slechteriken en je kon hen tot voor kort herkennen aan hun strikjes. Tot voor kort, want onlangs hebben ze bij NVA toch besloten om hun verkiezingscampagne voor de federale verkiezingen van 2007, 'gevaar voor verstrikking' (u weet nog wel, die gevarendriehoek met het strikdasje van Elio Di Rupo), eindelijk van het net te halen. 

De voornoemde kruising van Plop en Tijl wordt dezer dagen immers geflankeerd door een walrusachtige verschijning mét vlinderdas die tot voor kort zijn al niet meer zo frisse wind liet waaien op de VRT, alwaar verkiezingsdebatten nog steeds afgesloten worden met een soort bijeenkomst van de improvisatieliga waarop politici geacht worden een pasklaar antwoord op zak te hebben op vragen als 'Wie heeft de mooiste ogen: uw lijstduwer of uw lijsttrekker?' en op zeker hoongelach onthaald worden als zij zich in bochten moeten wringen om dienaangaande een schijn van besluitvaardigheid op te houden. 

Terwijl wij aldus onze tijd verdrijven met rondjes 'wie-is-de-leukste?', mag N-VA ongestoord de begripsverwarring rond separatisme en confederalisme in stand helpen houden. Terwijl zij het beter dan wie ook weten natuurlijk.  Separatisme betekent dat een deelgebied zich afscheurt en onafhankelijk wordt.  Confederalisme betekent dat twee voorheen onafhankelijke staten besluiten met elkaar samen te werken. Zoals Servië-Montenegro bijvoorbeeld. Of CD&V en N-VA als je wil. In elk geval, confederalisme veronderstelt twee onafhankelijke entiteiten en het duurt nooit lang.  En confederalisme kan niet zonder separatisme. 

'Vieze woorden, daarom gebruiken we ze niet', aldus Bart De Wever, die begin deze week per abuis het idee liet vallen om van Brussel een gewone stad te maken en het zijn bevoegdheden als gewest af te nemen. 
Wat meteen de vraag deed rijzen onder welke gewestregering de Brusselaars dan komen: de Vlaamse of de Waalse.  'Oeps, probleempje', zo bleek tijdens een uitzending van Phara waar een gecrispeerde Frank Vandenbroucke de NVA-specialist terzake in mootjes hakte.  Dát moeten we Caroline Gennez wel meegeven: ze heeft Frank op scherp gezet.  Alles heb zijn voordeel. 

Ah, die verkiezingen, het is allemaal nog niet zo erg.  En het is maar voor vier jaar, zo'n federale regering, en als ze wat eilandjes overvliegen wil ik gerust in het Griekenland aan de Noordzee wonen (Wie zich gesust voelt door het voorgaande zinnetje, moet van mij niet gaan stemmen zondag).  Nee, wat me echt zorgen baart: het is vadertjesdag zondag.  Vadertjesdag!  Komáán. Vaders en zoons, die wisselen toch geen cadeaus en felicitaties uit?  Die brommen en knorren wat tegen elkaar en hoe meer ze elkaar met rust laten, hoe liever ze elkaar zien. 

Maar een keer per jaar moeten er opeens gelukwensen geuit worden en tuingereedschap of handboren of doe-het-zelfhandboeken gekocht worden.  Terwijl vaders alles al hebben!  Terwijl vaders dat zélf geldverspilling vinden, cadeaus kopen.  Terwijl telefoongesprekken met vaders ook geen optie zijn, omdat na een halve minuut een metalen stem tussenkomt met de boodschap 'u hebt uw gezamenlijke gesprekslimiet van 40 woorden opgebruikt'.  Waarna wij alletwee zo snel mogelijk proberen deze vreselijke vorm van communicatie af te ronden. 

Daarin kennen wij elkaar, daarin houden wij van elkaar en daarom respecteren wij onze stilzwijgende overeenkomst.  Wij vinden het maar iets vies', die vadertjesdag.  Wij doen er niet aan mee en ik beperk mij tot een zielig sms'je of mailtje met 'een gelukkige vadertjesdag gewenst'.  Maar telkens de reclameboekjes mij herinneren aan die onzalige datum voel ik een steek van twijfel: 

Wat wordt het zondag?

Ofwel het jaarlijkse schuldgevoel omdat ik dit potentiële momentum weer eens quasi-ongemerkt laat voorbijgaan (ervan uitgaand dat mijn vader zelf niet beseft dat het vadertjesdag is), met als verzwarende omstandigheid dat het toch alweer van eind maart (wanneer hij verjaart) geleden is dat ik mijn pa nog gezien heb.

Of dan toch maar een halfslachtige poging om een vaderzoonmoment te crëeren rond een stuk handgereedschap of een boek van een van zijn favoriete auteurs dat hij toch al heeft en dat ik vervolgens mag meenemen naar huis, dit alles in de wetenschap dat dit de morele verplichting impliceert om dit ritueel vanaf nu élke tweede zondag van juni te herhalen.

Nee, misschien moet ik nog maar eens met mijn pa naar een match van Club Brugge of Verbroedering Geel (als die er nog zijn).  Of een week naar Nederland en samen in de auto slapen omdat de camping volzet is.  Of een pint gaan drinken op het terras van Den Hemel, midden in mijn blokperiode.  Of ik geef een concertje waar mijn pa naar komt kijken, en achteraf voel ik me slecht omdat het absoluut niet zo goed was als het had moeten zijn, net nu hij er was.   

Of we rijden nog eens via de Kennedytunnel naar mijn grootouders (zijn ouders) nu ze nog in leven zijn, zodat hij daar in de zetel in slaap kan vallen en wakker worden en me vragen 'of we er al zijn', waarna hij weer in slaap kan vallen.  Of we verorberen nog eens in stilte ons zondagmiddagmaal en mijn vader vraagt quasi-achteloos: 'En zeg eens, waarom heb je nu op X en Y gestemd?', terwijl ik mijn stemgedrag toen nog voor mezelf hield zoals een puberend schoolmeisje haar geheimen: met een slot op waarvan ze dacht dat alleen zij de sleutel wist liggen. 

Eet dat, vadertjesdag.