woensdag 28 oktober 2009

(Dr)enkeling

Flarden. Het minste wat erover te zeggen valt, is dat er veel over te zeggen valt. De lezer krijgt alle tijd om nog even in zijn eigen gedachtenwereld te vertoeven, want: flarden. Ze waaien maar wat aan, als de intro van 'The Beatles and The Stones'; een hint die snel weer verzwindt. Hoogstens blijven ze even hangen zolang niemand ze probeert te vangen.


Splinters van versproken gedachten, fracties van verfrommelde acties, de afgebotte boorden van te scherp gesproken woorden. Zo ijl ik als de ochtendlucht op een eerste winteruurdag: allesomvattend en verrassend zacht maar ongevaarlijk en diffuus. Ik gun ze de vrijheid, want ik weet: net als een krolse kat verdwijnen ze maar komen ze ook altijd terug af op het gestoorde magnetisme van de menselijke geest.

'Laat die flarden fladderen!' roept mijn psych, 'sluit ze niet op binnen de boorden van je woorden, veranker ze niet in kankeralinea's, pas ze niet in paragrafen, maar laat ze overal hun dorstige uiteindes laven!' Hem tegenspreken durf ik niet, en terugschrijven? Nee, die ij klinkt veel te scherp. Als flitsende barden schieten de flarden alle kanten op, ik grijp nog maar te laat, dus ik laat ze - hun eigen gang maar gaan.

Geef mij een doel en ik geef je een smoel: gedegen kruis ik het degen, de politiek correcte rustieke commode wars van weer eens mode. Ik ken die muurtjes, ik kan ze bouwen. Maar geef mij flarden en ik lig eraan. Of dat ligt eraan: hoever kan dit gaan, zonder de metronoom tilt te doen slaan? Hoe ver drijft het reiken naar verrijking een drenkeling op zoek naar - laat ons zeggen land om de hand op te leggen?