donderdag 16 december 2010

Bright eyes

"Kijk, zo lijkt het wel of ze tegen de muur gelopen is."  Mijn rechterbuur aan tafel lacht terwijl ik hem het fotootje toon van de schattige, slapende baby, maar dan met de I-pod 90 graden gekanteld zodat het lijkt alsof de boreling zich in een verticale positie bevindt.  Mijn linkerbuur, de trotse nonkel en fotograaf die de kunstige fotootjes met zijn disgenoten besloot te delen, maakt zich boos. 


Waarom moet ik voor die dissonante noot zorgen?  Waarom produceer ik niet gewoon de obligate bewonderende kreetjes? Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Is het omdat ik me niet wil neerleggen bij sociale conventies?  Of is het omdat ik me te verheven acht om me erbij neer te leggen?  Ik maak mezelf graag het eerste wijs - dat wat rebels klinkt, is leuk meegenomen - maar vrees soms dat de veel zieliger tweede optie de waarheid dichter benadert: 'Hé, 't gaat niet over mij!  Snel iets aan veranderen!'  

Hier vindt een grensconflict plaats.

Aan de ene kant de archetypische verwachtingen die horen bij het tonen van babyfoto's: dat er goedkeurend en instemmend geoohd en geaahd of in het zuinigste geval geknord of geknikt wordt.  Het gaat hier tenslotte over nieuw leven temidden van al onze midlife onzekerheden, daar schijnen zelfs mannen die op bouwwerven werken even stil van te worden. Dit moment hoor je niet te kapen met een flauwe grap over een baby die ogenschijnlijk kwansuis tegen een muur aangewaggeld is. 

Aan de andere kant het ongemakkelijke van de situatie, die ons talent voor hypocrisie op de proef lijkt te stellen. Iedereen wéét dat baby's helemaal niet zo bijzonder zijn, al zijn ze meestal schattig en soms ook mooi.  Op de manier waarop 'Bright eyes' van Art Garfunkel een mooi liedje is, dan. Elke dag komen er nieuwe bij om de oude -die naar het peuterschap overgestapt zijn- te vervangen. Elke dag? Elke seconde!  In plaats van een peter behoort men misschien eens een peuter te zoeken voor elke baby, kwestie van de aantallen een beetje onder controle te houden.

Ze hebben ook helemaal nog niets bewezen, tenzij dat ze succesvol uit hun arme, lijdende moeders kunnen floepen, die ze bij wijze van bedanking met een post-natale depressie opzadelen. Ik kan hen dan ook op geen andere manier mijn respect tonen dan door de draak met hen te steken.  Figuurlijk dan, zo scherp zijn die babyhoofdjes niet dat je er echt een draak mee kan steken.  Niet dat ik het al geprobeerd heb, ik let wel op. Die draken kunnen naar het schijnt lelijk vuur spuwen. 

Mooie baby, dus.  Tot achteraf.  Dan mag het weer, een baby lelijk noemen. Vind ik niet. Dan liever een grapje over een foto die -wanneer 90° gedraaid- een baby lijkt te tonen die tegen een muur in slaap gevallen is.  Edoch, mag niet.  Is buiten de lijntjes. Past niet in het kader.  Vergalt het feestje.  Mezelf even opzij zetten dus.  De ruimte laten, het is maar voor een baby.  Het moet even.  Kan ik niet tegen, moeten.  Word ik op een niet-Jezusachtige manier kribbig van, vooral in het weekend. 

Als een kleine die tegen de muur aangelopen is, jawel.

vrijdag 11 juni 2010

Of we er al zijn

'Als er niet snel iets verandert, ga ik zondag stemmen zonder stem!'  Zo, sta ik alvast met stip op een in het lijstje van genomineerden voor 'flauwste woordspeling verwijzende naar een verkoudheid in de verkiezingsweek'.  Wat meteen betekent dat alle lijststemmen mijn richting uit gaan.  En dat al in de eerste alinea.  Eet dat, Kris Deschouwer. 


Ah, ik behoor stilaan tot een politieke minderheidsgroep dus zondagavond ben ik mijn stem toch opnieuw kwijt.  Afgegeven in het stemhokje, verstoft in het rode lood van het stempotlood, geteld en verwerkt in statistieken, geduid door politicologen.  Zodra de resultaten hun voorlopige status van zich afschudden, ben ik weer een gewone Jan-lul en niet langer de bewuste burger die 's ochtends nog zelfbewust en vol plichtsbesef zijn stem ging uitbrengen - tegen het advies van Stijn Meuris in! 

En zo is het goed.  Want ik moet het eens kwijt. 

Het is in elk geval genieten, de verkiezingsprogramma's dezer dagen (het WK voetbal, iemand?).  Het aantal warme handen dat de VLD al uitgestoken heeft noopt mij ertoe een grote bak ijs in de buurt te houden terwijl ik de debatten volg. Marianne Thyssen heeft al zodanig veel kastanjes uit het vuur gehaald voor haar partij dat er stilaan alleen nog een zielig hoopje as van haar overblijft - zodanig hard begint ze op een kranig oudje te lijken.  En dankzij Groen! is de baard helemaal terug op het scherm.  Ik dank hen daarvoor, het gaat er al glad genoeg aan toe. 

Ondertussen lijkt een kwart van de Vlamingen de vorige zonnekoning te willen inwisselen voor een nieuwe, een soort kruising van de goedmoedige Kabouter Plop en de rebelse Tijl Uilenspiegel die in zijn eerste gedaante de mensen aan het lachen brengt en in de tweede rol het geld afneemt van de arme mensen en teruggeeft aan de r... of nee, dat was omgekeerd. 

In elk geval: de anderen zijn de slechteriken en je kon hen tot voor kort herkennen aan hun strikjes. Tot voor kort, want onlangs hebben ze bij NVA toch besloten om hun verkiezingscampagne voor de federale verkiezingen van 2007, 'gevaar voor verstrikking' (u weet nog wel, die gevarendriehoek met het strikdasje van Elio Di Rupo), eindelijk van het net te halen. 

De voornoemde kruising van Plop en Tijl wordt dezer dagen immers geflankeerd door een walrusachtige verschijning mét vlinderdas die tot voor kort zijn al niet meer zo frisse wind liet waaien op de VRT, alwaar verkiezingsdebatten nog steeds afgesloten worden met een soort bijeenkomst van de improvisatieliga waarop politici geacht worden een pasklaar antwoord op zak te hebben op vragen als 'Wie heeft de mooiste ogen: uw lijstduwer of uw lijsttrekker?' en op zeker hoongelach onthaald worden als zij zich in bochten moeten wringen om dienaangaande een schijn van besluitvaardigheid op te houden. 

Terwijl wij aldus onze tijd verdrijven met rondjes 'wie-is-de-leukste?', mag N-VA ongestoord de begripsverwarring rond separatisme en confederalisme in stand helpen houden. Terwijl zij het beter dan wie ook weten natuurlijk.  Separatisme betekent dat een deelgebied zich afscheurt en onafhankelijk wordt.  Confederalisme betekent dat twee voorheen onafhankelijke staten besluiten met elkaar samen te werken. Zoals Servië-Montenegro bijvoorbeeld. Of CD&V en N-VA als je wil. In elk geval, confederalisme veronderstelt twee onafhankelijke entiteiten en het duurt nooit lang.  En confederalisme kan niet zonder separatisme. 

'Vieze woorden, daarom gebruiken we ze niet', aldus Bart De Wever, die begin deze week per abuis het idee liet vallen om van Brussel een gewone stad te maken en het zijn bevoegdheden als gewest af te nemen. 
Wat meteen de vraag deed rijzen onder welke gewestregering de Brusselaars dan komen: de Vlaamse of de Waalse.  'Oeps, probleempje', zo bleek tijdens een uitzending van Phara waar een gecrispeerde Frank Vandenbroucke de NVA-specialist terzake in mootjes hakte.  Dát moeten we Caroline Gennez wel meegeven: ze heeft Frank op scherp gezet.  Alles heb zijn voordeel. 

Ah, die verkiezingen, het is allemaal nog niet zo erg.  En het is maar voor vier jaar, zo'n federale regering, en als ze wat eilandjes overvliegen wil ik gerust in het Griekenland aan de Noordzee wonen (Wie zich gesust voelt door het voorgaande zinnetje, moet van mij niet gaan stemmen zondag).  Nee, wat me echt zorgen baart: het is vadertjesdag zondag.  Vadertjesdag!  Komáán. Vaders en zoons, die wisselen toch geen cadeaus en felicitaties uit?  Die brommen en knorren wat tegen elkaar en hoe meer ze elkaar met rust laten, hoe liever ze elkaar zien. 

Maar een keer per jaar moeten er opeens gelukwensen geuit worden en tuingereedschap of handboren of doe-het-zelfhandboeken gekocht worden.  Terwijl vaders alles al hebben!  Terwijl vaders dat zélf geldverspilling vinden, cadeaus kopen.  Terwijl telefoongesprekken met vaders ook geen optie zijn, omdat na een halve minuut een metalen stem tussenkomt met de boodschap 'u hebt uw gezamenlijke gesprekslimiet van 40 woorden opgebruikt'.  Waarna wij alletwee zo snel mogelijk proberen deze vreselijke vorm van communicatie af te ronden. 

Daarin kennen wij elkaar, daarin houden wij van elkaar en daarom respecteren wij onze stilzwijgende overeenkomst.  Wij vinden het maar iets vies', die vadertjesdag.  Wij doen er niet aan mee en ik beperk mij tot een zielig sms'je of mailtje met 'een gelukkige vadertjesdag gewenst'.  Maar telkens de reclameboekjes mij herinneren aan die onzalige datum voel ik een steek van twijfel: 

Wat wordt het zondag?

Ofwel het jaarlijkse schuldgevoel omdat ik dit potentiële momentum weer eens quasi-ongemerkt laat voorbijgaan (ervan uitgaand dat mijn vader zelf niet beseft dat het vadertjesdag is), met als verzwarende omstandigheid dat het toch alweer van eind maart (wanneer hij verjaart) geleden is dat ik mijn pa nog gezien heb.

Of dan toch maar een halfslachtige poging om een vaderzoonmoment te crëeren rond een stuk handgereedschap of een boek van een van zijn favoriete auteurs dat hij toch al heeft en dat ik vervolgens mag meenemen naar huis, dit alles in de wetenschap dat dit de morele verplichting impliceert om dit ritueel vanaf nu élke tweede zondag van juni te herhalen.

Nee, misschien moet ik nog maar eens met mijn pa naar een match van Club Brugge of Verbroedering Geel (als die er nog zijn).  Of een week naar Nederland en samen in de auto slapen omdat de camping volzet is.  Of een pint gaan drinken op het terras van Den Hemel, midden in mijn blokperiode.  Of ik geef een concertje waar mijn pa naar komt kijken, en achteraf voel ik me slecht omdat het absoluut niet zo goed was als het had moeten zijn, net nu hij er was.   

Of we rijden nog eens via de Kennedytunnel naar mijn grootouders (zijn ouders) nu ze nog in leven zijn, zodat hij daar in de zetel in slaap kan vallen en wakker worden en me vragen 'of we er al zijn', waarna hij weer in slaap kan vallen.  Of we verorberen nog eens in stilte ons zondagmiddagmaal en mijn vader vraagt quasi-achteloos: 'En zeg eens, waarom heb je nu op X en Y gestemd?', terwijl ik mijn stemgedrag toen nog voor mezelf hield zoals een puberend schoolmeisje haar geheimen: met een slot op waarvan ze dacht dat alleen zij de sleutel wist liggen. 

Eet dat, vadertjesdag.

vrijdag 7 mei 2010

Een lichte tinteling

Al twee dagen zat hij op zijn kamertje, helemaal klaar om de woorden te laten komen. Maar hij zag alleen de muren komen. Eerst traag en vriendelijk, als een onbekende die op straat schuchter op je afstapt om de weg te vragen, dan sneller en dreigender, met een kap over het hoofd en een knipmes in de rechterhand.


Het zweet brak hem uit terwijl hij zich op het quasi lege scherm probeerde te concentreren. ‘Al twee dagen zat hij op zijn kamertje, helemaal klaar om de woorden te laten komen’, stond er, en verder niets. Alle technieken die hij geleerd had op de schrijfcursus – mindmapping, notitieboekjes, schrijfsoftware, 'probeer eerst eens iets sléchts te schrijven' - lieten hem in de steek of leidden telkens tot hetzelfde resultaat: ‘Al twee dagen zat hij op zijn kamertje, helemaal klaar om de woorden te laten komen.’

‘Iedereen heeft iets te vertellen, iedereen heeft een verhaal!’ had zijn schrijfcoach hem net iets te enthousiast op het hart gedrukt, ‘en als je me niet gelooft, lees dan eens De man die werk vond van Herman Brusselmans!’. Na twee dagen was hij er echter van overtuigd geraakt dat zijn verhaal zich beperkte tot de vier muren om hem heen, zijn smoezelige laptop, en zijn hopeloze droom om een gerespecteerd schrijver te worden.

Of ja, misschien behoorde ook de pin-up op de muur tot zijn verhaal, een overblijfsel uit zijn studententijd waar hij geen afstand van kon nemen: ‘Ik hang die poster aan mijn muur en die blijft daar hangen tot je hem komt ophalen!’ had hij in een overmoedige bui beloofd aan de vriend die de poster bij hem laten liggen had en die ondertussen bij de bank werkte, in een villawijk woonde en een internetaansluiting had en dus wat beters te doen had dan pin-upposters ophalen.

Soms bewoog hij zijn handen over het scherm zonder het aan te raken. Een lichte tinteling verspreidde zich daarbij via zijn vingertoppen over zijn lichaam, het soort gekriebel dat je ook voelt als je te dicht bij het scherm van een oude televisie komt. Het voelde alsof hij een mooie maar onbekende naakte vrouw benaderde die lag te slapen en die verschrikt zou wegrennen zodra ze hem gewaar werd. Hij voelde zich zondig. Na enkele seconden trok hij zijn vingers snel weg, bang als hij plots was om zijn energiebron te ontstemmen.

Soms moest hij naar het toilet, dat deed hij dan zo snel mogelijk om geen ingevingen te mislopen. En toen hij terug was prees hij zich gelukkig dat zijn houvast er nog altijd was, het zinnetje dat zijn nieuwe beleveniswereld verzinnebeeldde en ergens in zich de kiem moest dragen van een van de duizenden ongeschreven verhalen die daar buiten ronddwaalden, met een kap over het hoofd en een knipmes in de rechterhand.

donderdag 15 april 2010

Epitheta

'Ik heb nog met haar gestudeerd!' laat ik vallen telkens haar naam ter sprake komt, al hebben we in die jaren aan de universiteit geen woord gewisseld. Ik wist uit een interview dat ze hier in de buurt moest wonen, maar pas enkele weken geleden zag ik haar voor het eerst sinds lang in levende lijve, op de Brusselsesteenweg. Onze blikken kruisten. Annelies Verbeke. Ze zag er goed uit, met die immer rood gestifte lippen van haar. Haar ogen priemen nog altijd.


Een roman schrijven. Het is me vast wat. Elke dag netjes je vooropgestelde aantal woorden produceren, loszittende verhaallijnen aan elkaar lijmen, puzzelen, de plot wat in het oog houden, erover waken dat de toon juist zit, je sociaal leven op pauze zetten, je vrije tijd investeren in mensen die helemaal niet bestaan en die je stilaan beu wordt, het boeltje bij een uitgever proberen te slijten, daarin slagen, een glas champagne drinken met je naasten.

Maar dan begint het pas. Dan volgen de recensies. Een of andere oetlul die voor een magazine schrijft en thuis met verbouwingen en twee kinderen zit leest tussen zijn andere werk door je verhaal en schrijft daar dan een stukje over. Op dat stukje reageren dan weer andere mensen of volgen weer andere stukjes. Ze gebruiken moeilijke woorden, maken vergelijkingen, leggen verbanden. Ze gebruiken je familienaam als ze het over je hebben of ze spreken over 'de auteur'.

Het lijkt niet echt over jou of je boek te gaan, je verhaal wordt dat uiversum in gesleurd waar je uit wou ontsnappen, waar kwalificaties als 'dat lukt aardig' en 'bij momenten boeiend' als een compliment horen opgevat te worden, waar je enkel lijdzaam het stortbad kan ondergaan aan stoffige beoordelingen die al een tijdje op een recensentenplank lagen te wachten om nog eens hun nut te bewijzen. Je wordt bijgezet in een of ander rijtje (de Tachtigers, de Negentigers, de Jonge Wolven, de Niet-Meer-Zo-Jonge Wolven) of je wordt een voetnoot in een naslagwerk van Anne-Marie Musschoot.

Dat allemaal als er recensies komen natuurlijk. En in geval die min of meer positief zijn. Als er geen recensies zijn, kan je enkel berusten of je boekje zelf proberen te slijten bij vrienden en familie. In het geval van slechte recensies hoor je evenzeer te berusten, je hoofd in het zand te steken en blij te zijn met de aandacht. There is no such thing as bad publicity, en al zeker in het boekenwezen dat wel lijkt te wemelen van de wezen: auteurs zonder uitgever, boeken zonder kaft.

Maar stel nu dat je een van die zeldzame talenten bent die hun huisvlijt bekroond zien met wat aandacht in de landelijke pers. En stel dat die aandacht voor je debuutroman overwegend positief is. Stel dat je -bijvoorbeeld- Annelies Verbeke bent. Ook dan begint het pas. Je dacht even een boekje te schrijven - je moet alles toch eens geprobeerd hebben, we zien dan wel weer verder - en dat blijkt nu anderen te bevallen.

Ze gooien epitheta als 'indrukwekkendste Nederlandstalige debuut sinds Arnon Grunberg' en 'veelbelovend' en 'Reve ' naar je hoofd. Ze leggen de lat waar je zonet nog vlotjes over ging een halve meter hoger, waar ze dreigend nog wat ligt na te trillen. Ze injecteren je met hun verwachtingen. Je bent nu een auteur. Je moet nu interviews geven, en lezingen. Je opdracht is niet langer 'een boek schrijven', je moet nu 'bevestigen', zodat je die stukjesschrijvers niet teleurstelt, zodat je je pas verworven plaats in de pikorde niet kwijtspeelt.

Tiens, bevestigen. Was je niet ooit beginnen schrijven om net niet te hoeven bevestigen? Om iets ànders te doen? Om een éigen wereld te kunnen scheppen, waar jij de regels bepaalt? Dat wordt weer even zoeken. Die zeurderige stemmetjes in je hoofd ('Hoe deed je dat ook alweer, zo'n succesboek schrijven?' 'Was dat de vorige keer ook zo lastig?') het zwijgen opleggen en gewoon verderwerken. Van hieraf moet je gaan.

Ik wens Roezemoezen een mooi boek toe.

woensdag 24 maart 2010

Ik vind je wel

De naam die mijn vader bij de dienst bevolking deponeerde voor zijn oudste zoon -voor mij dus- hou ik hier veilig weg, zodat een bevriende surfer niet stoemelings de wijsneuzerige breeddenker die Punkerke poogt vorm te geven binnen deze zelf bijeengeschreven vrijzone zou ontmaskeren als die schijnbaar onpeilbare figuur van op het werk.

Toch valt niet helemaal uit te sluiten dat op een dag iemand die mij kent als de gewetensvolle, ijverige, goedlachse maar soms ook wat knorrige collega die ik dagelijks en met wisselend succes probeer neer te zetten, al klikkend deze bunker binnenvalt om zich wat te komen verkneukelen in deze onvermoed aangeboorde bron revelaties over die al bij al toch wat schimmige verschijning op de gang.

Om het risico dat mijn in het lover verscholen Bunkerke ook gelokaliseerd wordt door dat stel sympathieke lieden dat er voorlopig nog van uit gaat dat ik als een betrouwbaar sujet gecatalogeerd kan worden, om dat risico te vermijden en ook het onvermijdelijk daaruit voortspruitende gevaar voor een verrassingsaanval (ik sta met een ochtendhumeur op de gang en om mij wat af te reageren besluit ik een collega wat te jennen, die doodleuk reageert met 'weet je wat, schrijf het eens in je -spottend snikje- blog') toch enkele voorzorgen.

Ter attentie van collega RL: ik weet het van je theaterproject waarvoor je een porno-regisseur gaan interviewen bent. Ter attentie van collega TN: ik heb je website gezien met foto's. Foto's van bliksemschichten. Ter attentie van mijn weliswaar knappe collega RS: een thesis schrijven over boomnamen in familienamen en hun appellatieve en toponymische oorsprong, dat is hilarisch zoals in 'niet bedoeld om mee te lachen maar ik doe het toch'. Ter attentie van collega NS: die foto's van je inleefreis in Tanzania zijn echt niet zo flatterend!

Maar dit louter uit voorzorg. Er kan altijd onderhandeld worden over wederzijdse ontwapening, dierbare collega's - en ik vind jullie allen dusdanig sympa dat ik er tot nog toe in geslaagd ben niet één keer mijn mond voorbij te praten over het bestaan van bovenstaande verzameling bezwarend materiaal. Dat zulks niet vanzelfsprekend is, zal elkeen die wat vertrouwd is met mijn vrouwelijke kantjes moeten beamen.

Waar ik echter wel een hekel aan heb zijn al die collega's die niets prijsgeven op het net. Geen thesis met een grappig onderwerp, geen comprommiterende foto's, geen jeugdzondes, geen lidmaatschap van natuurverenigingen, geen reacties op een online discussie bij Libelle, geen amechtige pogingen tot proza of poëzie, geen politiek incorrecte uitspraken op online fora, geen iets, gewoonweg niets. Als potentiële werkgever, ik zou het wel weten: zo iemand heeft iets te verbergen en is dus niet te vertrouwen.

Is het dodelijke saaiheid? Angst dat je persoonlijke gegevens bij die Chinezen terechtkomen die Google gehackt hebben? ('Oh Ling, look at diz wommen, zjie ies wief de boerinnenbond'). Of omdat je syfillis krijgt van Facebook? Probeer het toch gewoon eens. Post op een Noord-Koreaanse site van natuurvrienden de foto's van die veel te zatte avond in tweede kan. Deel alsnog die gedichten uit je universiteitsjaren met de wereld, vermomd als 'recept voor roerbakken witlof met oesterzwammen' op http://www.webchef.be/. Verkoop je gedemodeerde sexy lingerie op kapaza en vergeet daarbij even dat het toch niet zo'n goed idee is om dat onder je eigen naam te doen, omdat toch altijd de kans bestaat dat iemand die jou kent als de gewetensvolle, ijverige, goedlachse maar soms ook wat knorrige collega die je dagelijks en met wisselend succes probeert vorm te geven, zich al klikkend tot bij je zoekertje werkt en zich daar verkneukelt in een onvermoed aangeboorde revelatie over die al bij al wat schimmige gangfiguur van op het werk die je uiteindelijk toch bent.

Of schrijf een blog. Onder een schuilnaam.

Maar ik vind je wel.
PS De figuur op de foto is een naamgenoot. Hij doet iets met fysica aan een Nederlandse universiteit. Dat had erger gekund.

woensdag 17 februari 2010

Uitgeklaard

Ik nestelde mij voor de tv voor 'In Godsnaam', over nonnetjes in het slotklooster van Brecht. Ik hoorde Annemie Struyf haar gespeeld-onwetende zelf spelen: 'Ik vind het zo raar dat ze hier nooit een goeiendag zeggen'. En nonnetjes die worstelen met hun keuze: 'Wat het de moeite waard maakt is wanneer je hem ziet. Maar die momenten zijn zeldzaam. Héél zeldzaam'. Oprechtheid die oprecht lijkt: ik had het niet verwacht maar vond het mooi.


Ik schrijf het op omdat ik het anders wellicht vergeet. Niet nu, niet morgen, maar over een jaartje of zo. Dan heb ik nog vaag weet van een tv-programma dat ik ooit zag met nonnetjes in een slotklooster ergens in de Kempen en met die ene, is het Lieve Blanckaert? nee, die andere, allé. En dat het daar toch heel stil is, in zo'n slotklooster, en weinig feestjes, dat ook.

Zo is het goed: vergeten moet, ik kan niet alles weten en ik moet nog zoveel vergeten. De winter van 2009-2010, bijvoorbeeld. De sneeuw, de kou, de ijzel, 'Het diner' van Herman Koch, 'Sprakeloos' van Tom Lanoye, de treinramp: het past niet meer in mijn hoofd, het moet eruit en wel snel. Ik kwel mezelf en bekijk nog eens die foto die ik nam van een besneeuwde Graslei. Kon wel februari 2010 geweest zijn maar nee, het was december 2009.

Mijn beste vrienden zie ik niet zo vaak. Misschien zijn het net daarom mijn beste vrienden: wat is het heerlijk om telkens weer een vroegere zelf te kunnen zijn. B.: wereldreiziger, Brusselaar, vrijgezel, langeafstandsfietser, notoir veronachtzamer van alles wat moet. De tegenhanger van nonnetjes in een slotklooster. Twee weken geleden was ik op een prachtige zaterdagvoormiddag in Brussel in de Marollen aan het rondsnuisteren, vlak bij waar hij woont. 'Ben op het Vossenplein, ben je thuis?' sms'te ik.

Een dagje later - het was ondertussen zondag en het regende en ik stond naast de autosnelweg te verkleumen in afwachting van de Verlosser in een autootje van Touring Wegenhulp - kwam zijn antwoord: 'Waar ben je juist? Ik kom af!' en even later 'Dedjuu dedjuu, ik keek er zo naar uit!' toen het misverstand uitgeklaard was. Dat gedoe met voorzichtjes polsen of je niet stoort zou eigenlijk niet mogen tussen vrienden, dus een volgende keer bel ik gewoon aan.

Ik had het niet meer verwacht maar vond het wel mooi.

zaterdag 30 januari 2010

Zend tuig

Al enkele weken loop ik mijzelf te voet op weg naar het station te amuseren met de zelfopgelegde opdracht Maak Een Instructie Met De Letters Uit De Woorden Die Je Onderweg Opmerkt. Echt interessant is mijn weekdagelijkse ochtendwandeling immers niet (Waar is die oplegger die daar gisteren nog aan de overkant stond? En kijk eens, wat een mooie nieuwe trambedding!) maar ik vertik het om de bus te nemen. Later meer daarover.


Kwestie van niet alle mogelijkheden meteen uit te putten (zoveel valt er niet te zien langs de Burggravenlaan dus moet ik wat doseren) beperk ik me voorlopig tot het puzzelen met de bestemmingen van bussen en trams die voorbijrijden. Zij die wél de euvele moed bezitten om in die snertkou op een bus te wachten en mij voorbij zien wandelen (even later zie ik hun omwasemde neuspunt op damestennisopslaghoogte voorbijdenderen, door een forse hap leerlingen uit de tweede graad van het KTA Voskenslaan tegen het venster van de bus gedrukt) roep ik elke ochtend vrolijk

'Kraak Miere!'

toe (Mariakerke, lijn 3).

Zij vinden mij vast onnozel, ik vind hen nog onnozeler.

Toen ik onlangs een half uur te vroeg op het station was omdat ik bij wijze van uitzondering toch eens op een bus gestapt was die toevallig net stopte toen ik de halte voorbijwandelde (zoiets is een teken Punkerke, dat mag je niet negeren), besloot ik nog eens een koffie te nuttigen in het mooi gerestaureerde buffet.

Nog enigszins onder de indruk van de busrit bestelde ik bij een assertief dametje dat mij middels een laaggestemd en nogal doorrookt 'ja' aanspoorde om mijn rol als consument ter harte te nemen. Ergens links van mij zat ondertussen een groepje van een viertal forensen nogal luidruchtig misbaar te maken over het pas ingevoerde rookverbod, dat als volgt gecommuniceerd werd:

Sedert 1 januari geldt een rookverbod. Om u ter wille te zijn kan u roken in het gangetje aan de straatkant.

Dit maakte de asbestemden zo ongelukkig dat ze hun vertier zochten in het luid hey schreeuwen naar iedereen die hen voorbijwandelde zonder te groeten. De verbaasde of geschrokken blikken van de argeloze horecaconsument leken hen kostelijk te amuseren. Ik bleef hoffelijk.

Nadat een van de dienstdoende obers hen vriendelijk verzocht had zich wat rustiger te gedragen, besloot het viertal elders verder te gaan smeulen. Blijkbaar had een van hen evenwel een croque-monsieur besteld en die niet in ontvangst genomen voor vertrek. Aanleiding voor een van de obers om met de croque recht door de buffetzaal richting de enige aanwezige zwarte medemens te snellen en hem de krokante boterham gratis aan te bieden.

'Alstublieft meneer, mag ik u een croque monsieur aanbieden van de zaak.'

'Maar ik heb dat niet besteld. Hoeveel kost dat?'


Het was in die zorgeloze tijd toen we nog vonden dat Music For Life maar eens voor de arme mensen in eigen land moest gaan, toen het woord Haïti nog een exotische bijklank had en toen de daklozen die op straat in de winterkou moeten zien te overleven nog volop de krantenkolommen vulden. Iederéén deed zijn best om de minderbedeelden wat te helpen, de golf van solidariteit die de vierde wereld toen gevoeld moet hebben mag haast een tsunami genoemd worden, zo gul waren wij allemaal.

'Dat is voor niets meneer, dat is gratis. Die mensen hebben dat besteld maar ze zijn weg.'

'Ah oké. Sorry bedankt maar ik heb geen honger.'


Ondertussen was ik -alweer een 12-tal minuten ouder- nog altijd aan het wachten op mijn koffie en werd het me allemaal wat te veel (die stuitende ondankbaarheid van de zwarte medemens! mijn toenemende drang naar een caffeïneshot! de verloedering van de stationshoreca! mijn humeur omdat ik daarnet op de bus geneukt was door een stel kinderrugzakken!). In gedachten scandeerde ik luid

Gentbrugge! Gentbrugge! (lijn 9 of 96)

maar omdat deze nochtans duidelijke instructie (Breng teug! Breng teug!) niet het gewenste effect ressorteerde (mindfulness is echt zever) besloot ik maar op te stappen. Op weg naar buiten wandelde ik voorbij de afgebleekte blondaine bij wie ik een kwartier eerder mijn koffie besteld had. Ze stond met de handen losjes in de zij te keuvelen met een van de andere naar schatting 6 klanten in de zaal.

Sint-Pietersstation! (lijn 4)

siste ik in het voorbijgaan, erop hopend dat zij hieruit mijn tip: sta in stierestront zou distilleren. Haar verstrooide blik (wat doet die klant hier?) deed echter vermoeden dat ze meer zin had in een sigaret dan in woordspelletjes. Eenmaal terug in de hal nam ik mijn mobieltje ter hand en als een ware lijnopzichter weefde ik

Gent-Zuid, lijn 3 - Gent-Zuid, lijn 3

door de radiogolven die mijn zendtuig verspreidde, door mijn mede-tramenbusbestemmingsontcijferaars natuurlijk meteen herkend als de noodoproep Zend Tuig! Zend Tuig! Al gauw stroomde het station vol. Ik besloot mij strategisch in de gang onder de sporen te positioneren en aldaar vanop een tot podium omgevormd metrokastje mijn volgelingen op te roepen om te

Gent-Blaarmeersen - Gent-Blaarmeersen!

(door de goede verstaander meteen als de mantra 'Blameer angst neer! Blameer angst neer!' begrepen). De enigen die acht leken te slaan op mijn instructies waren evenwel twee borstkasten in van die belachelijke rode securitytruitjes die me van mijn verhoogje sleepten. Door de stress die de situatie met zich meebracht verloor ik even mijn cool, vergat ik mijn codetaal en schreeuwde aldus rechtuit

Zoen de trui! Zoen de trui!

in plaats van 'Zuidertoren! Zuidertoren!' (busdienst vanuit station Gent-Sint-Pieters naar de administratie der belastingen die vrolijk alle haltes voorbijrijdt ook al zijn er geen inzittenden en staan 15 mensen verkleumd te wachten aan de halte). Dat vonden de truitjes niet grappig, en bijgevolg zat ik enkele seconden later op mijn knieën te Drongen-Luchteren (die vogelt u zelf maar uit) in afwachting van de komst van de andere truitjes die ondertussen opgeroepen waren.

Zij vonden mij onnozel, ik vond hen nog onnozeler.

Mag ik u een croque aanbieden van de zaak?
Om u ter wille te zijn?


probeerde ik nog, maar toen besefte ik weer dat ik moest doseren. Ik boog gelaten het hoofd en liet mij afvoeren naar een kantoortje, enigszins niet-begrijpend nagestaard door mijn treincollega’s die net de hal binnenwandelden en die er nog altijd van overtuigd zijn dat het allemaal een misverstand is, al die mensen die elke dag op hetzelfde moment dezelfde richting uit gaan.

Ze moesten eens weten.

vrijdag 29 januari 2010

Letterzetterij

'En straks hoort u ook nog de gedichten die Mieke Vogels en Bart Somers voor ons schreven'. Af die radio. Dat wil ik niet op mijn boterham. Dan is het eens gedichtendag en moeten wij het stellen met het gekribbel van kabinets- of andere politieke medewerkers. Waarom is net gedichtendag de dag waarop we alles volplamuren met rijmsels? Terwijl.


Terwijl we op vrouwendag toch ook niet allemaal een keukenschort aantrekken en op hoge hakken gaan rondlopen. En toch: Herman Van Rompuy in een zotte bui. Lijmpje hier, rijmpje daar, iedereen kan het, gedichtendag klaar! Met een haiku toe. En gelukkig maar. Ik mag er niet aan denken de hele dag Leonard Nolensen te moeten trotseren, schimmige gebaroneerden die om de een of andere reden tot ons cultureel erfgoed schijnen te behoren - al weet niemand echt waarom.

Maar -daag jezelf een dagje uit- het is me dus gelukt: een gedichtendag zonder poëzie! Niet dat ik die kernachtige letterzetterij geen warm hart toedraag. Ik amuseer mij te pletter met voorpublicaties van ongeborenen en de onvolprezen Arabische poëzie en ik ben altijd te porren voor een portie Kouwenaar of Kopland. En een onmens is hij wiens adem niet even stokt bij het lezen van Roezemoezen en dit.

Het was gisteren ook dag van de privacy, dus hun contactgegevens vogelt u maar zelf tevoorschijn, heren uitgevers.

donderdag 7 januari 2010

Vind ik neuk

Het is ondertussen al 2010, en we denken nog altijd allemaal dat we fantastisch goed en futuristisch bezig zijn met onze i-pods en windturbines en samenwerkingsfederalisme en onze President Van Europa, maar ik zeg u. Louter uit beleefdheid zeg ik u. En ook dat we over 30 jaar eens goed gaan lachen als we onszelf bezig zien in het jaar 2010. Wat een sukkelaars waren wij toen, 30 jaar geleden over 30 jaar!


Neem nu Facebook. Of surf naar Facebook - niet iedereen drukt zijn statussen elke dag af. Gewéldig initiatief. Geen dia-avonden meer van de reis naar Tanzania van je nichtjes, geen dagboek, geen verjagardagskalenders, geen gedoe met vriendschappen aanknopen, geen doodse telefoontjes om 'bij te praten'.... : dat kan allemaal op Facebook! Sukkelen in volkstuintjes of bijklussen in de horeca: even naar Farmville of Restauranttown.

Bloggen is ook overbodig geworden: niets biedt zo'n instant bevrediging als een reactie op een statuszinnetje op facebook. Zo'n beetje als bijval krijgen aan de toog. Het is nét geen masturbatie feitelijk. Een erectie plaatsen? Vind ik neuk.

En toch is hier nog heel wat vooruitgang mogelijk. Zo blijf ik al een tijdje met een wat onbevredigd gevoel zitten over dat porren. Dat is wel oké, eens gepord worden, vooral door die blonde stoot van Carl Hoefkens, maar na 100 keer over en weer porren wil een mens wel eens naar een next level. Speciaal voor zijn vriend Punkerke heeft Mark Zuckerberg dan ook de toepassing 'vraag het aan met Vanessa Hoefkens' toegevoegd aan mijn startpagina.

Het systeem functioneert echter nog niet naar behoren, blijkens het bericht dat verscheen toen ik voor het eerst mijn geluk met de nieuwe knop beproefde:

Oeps!
Er is iets misgegaan. We zijn bezig om dit probleem zo snel mogelijk te verhelpen. Je zou het nog eens kunnen proberen.

Een louter technische kwestie, dat spreekt, waar binnen afzienbare tijd een mouw aan gepast wordt.

Het is tenslotte toch al 2010!