donderdag 15 april 2010

Epitheta

'Ik heb nog met haar gestudeerd!' laat ik vallen telkens haar naam ter sprake komt, al hebben we in die jaren aan de universiteit geen woord gewisseld. Ik wist uit een interview dat ze hier in de buurt moest wonen, maar pas enkele weken geleden zag ik haar voor het eerst sinds lang in levende lijve, op de Brusselsesteenweg. Onze blikken kruisten. Annelies Verbeke. Ze zag er goed uit, met die immer rood gestifte lippen van haar. Haar ogen priemen nog altijd.


Een roman schrijven. Het is me vast wat. Elke dag netjes je vooropgestelde aantal woorden produceren, loszittende verhaallijnen aan elkaar lijmen, puzzelen, de plot wat in het oog houden, erover waken dat de toon juist zit, je sociaal leven op pauze zetten, je vrije tijd investeren in mensen die helemaal niet bestaan en die je stilaan beu wordt, het boeltje bij een uitgever proberen te slijten, daarin slagen, een glas champagne drinken met je naasten.

Maar dan begint het pas. Dan volgen de recensies. Een of andere oetlul die voor een magazine schrijft en thuis met verbouwingen en twee kinderen zit leest tussen zijn andere werk door je verhaal en schrijft daar dan een stukje over. Op dat stukje reageren dan weer andere mensen of volgen weer andere stukjes. Ze gebruiken moeilijke woorden, maken vergelijkingen, leggen verbanden. Ze gebruiken je familienaam als ze het over je hebben of ze spreken over 'de auteur'.

Het lijkt niet echt over jou of je boek te gaan, je verhaal wordt dat uiversum in gesleurd waar je uit wou ontsnappen, waar kwalificaties als 'dat lukt aardig' en 'bij momenten boeiend' als een compliment horen opgevat te worden, waar je enkel lijdzaam het stortbad kan ondergaan aan stoffige beoordelingen die al een tijdje op een recensentenplank lagen te wachten om nog eens hun nut te bewijzen. Je wordt bijgezet in een of ander rijtje (de Tachtigers, de Negentigers, de Jonge Wolven, de Niet-Meer-Zo-Jonge Wolven) of je wordt een voetnoot in een naslagwerk van Anne-Marie Musschoot.

Dat allemaal als er recensies komen natuurlijk. En in geval die min of meer positief zijn. Als er geen recensies zijn, kan je enkel berusten of je boekje zelf proberen te slijten bij vrienden en familie. In het geval van slechte recensies hoor je evenzeer te berusten, je hoofd in het zand te steken en blij te zijn met de aandacht. There is no such thing as bad publicity, en al zeker in het boekenwezen dat wel lijkt te wemelen van de wezen: auteurs zonder uitgever, boeken zonder kaft.

Maar stel nu dat je een van die zeldzame talenten bent die hun huisvlijt bekroond zien met wat aandacht in de landelijke pers. En stel dat die aandacht voor je debuutroman overwegend positief is. Stel dat je -bijvoorbeeld- Annelies Verbeke bent. Ook dan begint het pas. Je dacht even een boekje te schrijven - je moet alles toch eens geprobeerd hebben, we zien dan wel weer verder - en dat blijkt nu anderen te bevallen.

Ze gooien epitheta als 'indrukwekkendste Nederlandstalige debuut sinds Arnon Grunberg' en 'veelbelovend' en 'Reve ' naar je hoofd. Ze leggen de lat waar je zonet nog vlotjes over ging een halve meter hoger, waar ze dreigend nog wat ligt na te trillen. Ze injecteren je met hun verwachtingen. Je bent nu een auteur. Je moet nu interviews geven, en lezingen. Je opdracht is niet langer 'een boek schrijven', je moet nu 'bevestigen', zodat je die stukjesschrijvers niet teleurstelt, zodat je je pas verworven plaats in de pikorde niet kwijtspeelt.

Tiens, bevestigen. Was je niet ooit beginnen schrijven om net niet te hoeven bevestigen? Om iets ànders te doen? Om een éigen wereld te kunnen scheppen, waar jij de regels bepaalt? Dat wordt weer even zoeken. Die zeurderige stemmetjes in je hoofd ('Hoe deed je dat ook alweer, zo'n succesboek schrijven?' 'Was dat de vorige keer ook zo lastig?') het zwijgen opleggen en gewoon verderwerken. Van hieraf moet je gaan.

Ik wens Roezemoezen een mooi boek toe.